Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6135

Datum uitspraak2000-06-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers00/00000
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Tegenspraak Verkort vonnis Raadsvrouwe: mr. A.N. Slijters V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: M. VAN H., Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2000. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschre-ven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder primair en subsidiair ten las-te geleg-de feiten ter terecht-zit-ting toegestaan. Van de dagvaar-ding en van de vordering tot wijzi-ging van de tenlastelegging zijn kopieën als respectievelijk bijlagen I en II aan dit vonnis ge-hecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier inge-voegd. 2. De bewijsbeslissing 2.1. Het verweer van de verdediging De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de printgegevens die door Libertel zijn verstrekt betrekking hebben op het tijdstip 23.20.36 uur, terwijl het door de rechter-com-missaris afgegeven bevel tot uitlevering van bescheiden zich beperkt tot de periode van 23.23 uur tot 23.28 uur, waardoor deze informatie niet gebruikt kan worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is niet aannemelijk geworden dat deze door Libertel verstrekte gegevens niet vrijwillig zijn afgegeven, zodat deze zonder meer tot het bewijs kunnen bijdragen. 2.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdach-te het on-der primair t-en laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fou-ten voorkomen, zijn deze in de bewezenverkla-ring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdedi-ging ge-schaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijge-sproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen-ver-klaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenver-klaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgen-de straf-ba-re feit op. T.a.v. primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaar-heid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feit, de omstandigheden waaron-der dit is be-gaan en de persoon van de verdach-te. Wat betreft de ernst van het feit en de omstan-digheden waaronder dit is begaan, heeft de recht-bank in het bijzon-der het volgende in aanmer-king genomen: - Verdachte heeft als bestuurster van een auto een verkeersongeval veroorzaakt waar-door de door haar aangereden motorrijder, E.W. van G., zodanig letsel heeft opge-lopen dat hij tengevolge daarvan kort na het ongeval is overleden. Uit de pro-cesstuk- ken is geble-ken dat verdachte geen voorrang aan het slachtoffer heeft verleend. Het slachtoffer reed op dat moment met een aldaar toegestane snelheid op een voorrangs-weg. - Verdachte gaf op de kruising, waar op het wegdek een stopstreep is aangebracht, met daarachter haaientanden, alsmede een bord "nadering voorrangsweg of -krui-sing" geen voorrang aan de op dat moment van rechts naderende motorrijder, terwijl haar uitzicht op geen enkele wijze belemmerd is geweest. Zij is zonder op te letten de kruising opgereden en heeft de motorrij-der midden in de linkerflank ge-raakt. - Door het niet naleven van voormelde voorrangsregel, is het verkeersongeval veroor- zaakt en heeft verdachte haar zorgplicht in het verkeer ernstig geschonden. - Uit het dossier is bovendien voldoende aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval haar mobiele telefoon in haar hand had en met die telefoon aan het bellen was. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende. In het dossier is aanwezig de ingekomen anonieme verklaring van een vriendin van verdach-te, waarin deze anonieme getuige verklaart dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij, verdachte, ten tijde van het verkeers-ongeval druk doende was om met haar mobie-le tele-foon te bellen. Naar aanleiding van deze verklaring is door de politie een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is geble-ken dat verdachte met haar mobie-le telefoon verbinding had van 23:20:36 uur tot 23:22:12 uur. In het dossier is bovendien aanwezig een verkla-ring van een vriendin van verdachte waarmee zij die avond gedurende voor-noemde perio-de gebeld heeft. Deze getuige verklaart dat verdachte haar laat in de avond belde, dat er geen belangrijke zaken werden bespro- ken en dat de verbinding plotseling wegviel. Voorts is gebleken dat de eerste melding bij alarm-nummer 112 is binnengekomen om 23:23 uur. Ter terechtzit-ting heeft getuige S., die als eerste het alarmnum-mer 112 heeft gebeld, ver-klaard dat hij het verkeers-on-geval zag gebeuren, zijn auto tot stil-stand heeft gebracht en vervolgens het alarmnummer 112 heeft gebeld. Gelet op het bovenstaande en het feit dat de tijdspanne tussen het einde van het gesprek met de mobiele telefoon van verdachte en de melding bij alarmnummer 112 zeer klein is -zeker nu blijkt dat de tijdseenhe-den van alarmnummer 112 slechts in hele minuten worden weergegeven-, conclu-deert de recht-bank dat verdach-te ten tijde van het ver-keersongeval zonder voor-rang te verlenen de weg is opgereden en het ver-keers-onge-val met de motor-rijder heeft veroor-zaakt, omdat zij druk doende was met het bedie-nen van haar telefoon. - Het is algemeen bekend dat het gebruik van een mobiele tele-foon gevaarlijke situa-ties in het verkeer kan opleveren, omdat wegge-brui-kers die mobiel telefoneren met vermin-derde aan-dacht aan het ver-keer deelne-men, door het telefone-ren eerder afge-leid zijn en daardoor minder alert reageren op situaties die zich in het ver-keer voor kunnen doen. - Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de vereiste reactiesnelheid van een verkeersdeelnemer om een verkeersongeval te voorkomen slechts enkele secon- den bedraagt. - Onder deze omstandigheden, nu daadwerkelijk is gebleken dat verdachte door het telefo-neren niet de juiste reactiesnelheid had, kan worden geconcludeerd dat ver-dachte hierdoor bewust risico heeft genomen en daar-door niet in staat was tot be-hoorlijk en verantwoord verkeersge-drag. Op deze wijze is verdachte in aanmerkelij-ke mate tekortge-schoten in haar zorg-plicht in het verkeer en kan het ongeval in redelijk-heid worden toegerekend aan voormelde omstandig-heid. - Het overlijden van het slachtoffer tengevolge van dit verkeersongeval heeft verdriet bij familie en vrienden van het slachtoffer teweeggebracht. Het is een feit van algemene bekend-heid dat nabe-staan-den die te maken krijgen met een plotseling verlies van een dierbare en met name onder voormel-de omstandigheden nog geruime tijd nodig zullen hebben om het overlijden van die persoon te kunnen aanvaarden en dit verlies te kunnen verwer-ken. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het alge-meen documenta-tiere-gister d.d. 13 april 2000. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank na te melden straffen passend en gebo-den. De rechtbank heeft overwogen aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal verdachte - die daarmee heeft ingestemd - echter in plaats daarvan de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen. Voorts acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een aanmerkelijk langere ontzeg-ging van de rijbevoegdheid als door de officier van justitie geëist, geboden. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen gegrond op de arti-kelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de arti-kelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdach-te daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafba-re feit oplevert. Verklaart de ver-dachte daarvoor straf-baar. Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid van admini-stratieve/verzorgende aard of onbetaalde onderhoudswerkzaamheden ten algemenen nutte. De werkzaamheden zullen aanvangen binnen DRIE MAANDEN nadat dit vonnis onher-roepelijk is geworden. De werkzaamheden moeten zijn verricht binnen TWAALF MAAN-DEN na de aanvang daarvan. De werkzaam-heden zullen worden verricht bij een project dat na overleg met de veroordeelde door de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht wordt aangewezen uit de projecten voorkomende op de "lijst van projecten d.d. 1 mei 1997" van genoemde Stichting. Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid mo-torrijtuigen te besturen voor de tijd van 4 (vier) jaren. Dit vonnis is gewezen door: mrs. *, *, *, bijgestaan door mr. * als griffier en uitgesproken op de openbare te-rechtzit-ting van deze rechtbank van 8 juni 2000. Mr. * is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.